Algemene Baksorder

ALGEMENE BAKSORDER

 

Artikel 1. Handhaving tucht

De Koningin begeert, dat orde en tucht door aanmoediging en beloning, terechtwijzing en bestraffing rechtvaardig en gestreng worden gehandhaafd; dat iedere militair der zeemacht aan boord en in de inrichting der zeemacht zijn plichten nauwgezet zal vervullen en zal tonen, dat hem de verdediging en handhaving van de eer en de onafhankelijkheid des vaderlands met vertrouwen kan worden opgedragen.

Artikel 2. Reglement betreffende de krijgstucht

Aan de militair der zeemacht wordt uitgereikt een exemplaar van het Reglement betreffende de krijgstucht, dat gerekend wordt tot zijn uitrusting te behoren. Teneinde met de inhoud van dat reglement vertrouwd te geraken zullen alle militairen der zeemacht dat reglement herhaalde malen aandachtig lezen en overdenken.

Artikel 3. Trouw aan de beloften, bij aanneming afgelegd

Trouw aan de beloften, door hem schriftelijk afgelegd bij zijn aanneming in de Rijkszeedienst, is de eerste plicht van de schepeling.

Artikel 4. Algemene verplichtingen

  1. De in het vorige artikel bedoelde beloften verplichten hem, zich zowel in de dienst als daarbuiten als een goed en getrouw militair der zeemacht te gedragen, mede te werken tot handhaving van de orde, ook in de maatschappij, met al zijn krachten bij te dragen tot de veiligheid en het behoud van het schip, waarop of de inrichting der zeemacht, waarin hij dient, en zijn leven te geven in de strijd, wanneer dit van hem wordt gevorderd.
  2. In aansluiting aan hetgeen is bepaald bij artikel 27 van het Reglement betreffende de krijgstucht, worden voorts niet uit het oog verloren, dat de militaire verhouding tussen hoger en lager geplaatsten onder alle omstandigheden, dus ook buiten de eigenlijke dienst, behoort te worden gehandhaafd en dat op iedere meerdere en in de eerste plaats op de officier de plicht rust, waar hij zich ook bevindt, zijn gezag te doen gelden, zodra dit mocht worden vereist.

Artikel 5. Waardig uitoefenen van gezag, enz.

  1. In overeenstemming met de in artikel 3 bedoelde beloften is alles wat dient tot het slagvaardig en in goede staat houden van het schip, het waardig uitoefenen van gezag, het bevorderen van een opgewekte geest aan boord en in de inrichting der zeemacht, het aanmoedigen en aansporen tot plichtsbetrachting en inspanning, het behartigen van belangen van ondergeschikten, het eerbiedigen van gewoonterechten van meerderen en het leven in goede kameraadschap, zowel in dienst als daarbuiten.
  2. Mede is daarmede in overeenstemming het op waardige wijze vertegenwoordigen van het Rijk in het buitenland door een voorbeeldig gedrag aan de wal en door het in acht nemen van de gebruikelijke hoffelijkheid bij aanrakingen, zowel met autoriteiten als met particulieren. Het waarnemen van representatieve verplichtingen moet worden gerekend te behoren tot de dienstverrichtingen.
  3. In strijd met de in het 1e lid bedoelde beloften en ontoelaatbaar voor de militair der zeemacht, als handhaver van het gezag en de orde , is het zich schuldig maken aan ongeregeld gedrag aan de wal, onmatigheid, onzedelijkheid en verkwisting; de militair der zeemacht, die zich in dat opzicht herhaalde malen misdraagt, is onwaardig om bij de zeemacht te blijven dienen.

Artikel 6. Belangen van de dienst gaan voor alles

In de samenleving aan boord en in de inrichting der zeemacht wordt van een ieder verwacht, dat hij zijn persoonlijke belangen ondergeschikt weet te maken aan die van de dienst.

Artikel 7. Verrichten van bijzondere werkzaamheden

De militair der zeemacht is verplicht, zo nodig, andere dan de uit zijn gewone werkkring voortvloeiende werkzaamheden te verrichten, wanneer het belang van de dienst of het algemeen belang zulks vordert.

Artikel 8. Orders van burgerchefs

Ingeval een militair der zeemacht door het bevoegd gezag wordt gesteld onder de leiding, het toezicht of de orders van een niet-militair, is hij verplicht diens daarmede verband houdende bevelen en aanwijzingen op te volgen.

Artikel 9. Behandeling van een beklag over vermeende krenkende of onbillijke behandeling of over een ontvangen bevel

  1. Beklag over vermeende krenkende of onbillijke behandeling of over een ontvangen bevel moet langs de hiërarchieke weg worden ingediend bij de in het volgende lid aangewezen autoriteiten, die het onderzoek naar de gegrondheid van het beklag zelf verrichten of door een van harentwege te benoemen commissie doen verrichten.
  2. De beslissing op een beklag, gericht tegen enig lid van de état-major of van de overige bemanning, berust bij de commandant; de beslissing op een beklag, gericht tegen een onder een hogere militaire autoriteit ressorterende commandant, berust bij die hogere militaire autoriteit; de beslissing op een beklag, gericht tegen een rechtstreeks onder de minister van marine ressorterende autoriteit berust bij die minister of bij een door de minister aan te wijzen autoriteit.
  3. Van de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing op een beklag, als bedoeld in het 1e lid, is geen beroep op een hogere autoriteit toegestaan.

Artikel 10. Behandeling van een beklag over beoordelingen van divisiechef of commandant

  1. Iedere schepeling, van wie geen conduiterapporten worden ingediend, heeft het recht zich te beklagen;
    a. overeen door zijn divisiechef opgemaakte beoordeling, welke van ongunstige invloed kan zijn op de bevorderingskansen van de beoordeelde, dan wel zou zijn, indien hij niet de hoogste voor hem bereikbare rang of klasse bekleedde, of op het toekennen van periodieke bezoldigingsverhogingen;
    b. over een door de commandant in het conduiteboekje vermelde beoordeling, indien deze afwijkt van de door de divisiechef opgemaakte beoordeling en bovendien van ongunstige invloed kan zijn op de bevorderingskansen van de beoordeelde, dan wel zou zijn, indien hij niet de hoogste voor hem bereikbare rang of klasse bekleedde, of op het toekennen van periodieke bezoldigings-verhogingen.
  2. Het in het vorige lid bedoelde beklag moet langs de hiërarchieke weg worden ingediend binnen veertien dagen, nadat de ongunstige beoordeling ter kennis van de beoordeelde is gebracht.
  3. Op het beklag, bedoeld in het 1e lid onder a, beslist de commandant, op het beklag, bedoeld in het 1e lid onder b, de hogere militaire autoriteit.
  4. Van de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing op een beklag, als bedoeld in het 1e lid, is geen beroep op een hogere autoriteit toegestaan.

Artikel 11. Persoonlijk voordragen van belangen aan divisiechef, eerste officier of commandant

  1. Iedere schepeling heeft het recht zijn belangen persoonlijk aan zijn divisiechef, aan de eerste officier of aan de commandant voor te dragen. Hij geeft, aan een bak geplaatst zijnde, vóór of tijdens de ochtendinspectie, schriftelijk de wens daartoe te kennen aan zijn baksmeester, die er de chef der equipage mede in kennis stelt.
  2. Niet aan een bak geplaatste schepelingen wenden zich vóór het tijdstip, vastgesteld voor het indienen der verzoeken, tot de chef der equipage.
  3. Schepelingen, die zich in arrest bevinden, wenden zich tot de onderofficier van politie.

Artikel 12. Mededelingen van het doel van het aangevraagde gesprek

  1. Tenzij de schepeling particuliere belangen, welke de dienst in genen dele raken, wil voordragen, is hij verplicht bij het indienen van zijn verzoek zijn baksmeester schriftelijk mede te delen met welk doel hij een der in het vorige artikel genoemde officieren te spreken vraagt.
  2. De in het vorige lid bedoelde bepaling geldt ook voor de niet aan de bakken geplaatste schepelingen en voor de schepelingen, die zich in arrest bevinden. Zij wenden zich onder-scheidenlijk tot de chef der equipage en de onderofficier van politie.

Artikel 13. Algemene verzoeken

Algemene verzoeken kunnen slechts door de betrokken baksmeesters worden overgebracht.

Artikel 14. Verzoekschriften aan de minister van marine

Wanneer een verzoek bij verzoekschrift aan de minister van marine wordt gedaan, wordt een spoedige afdoening bevorderd door het verzoekschrift de commandant of andere militaire chef ter doorzending aan te bieden.

Artikel 15. Verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van bevelen.

Onnodig toezicht moet worden vermeden

  1. Iedere militair der zeemacht is voor de juiste uitvoering van de hem gegeven bevelen of opgedragen diensten verantwoordelijk aan degene, die hem het bevel of de opdracht gaf.
  2. In het algemeen moet toezicht op de uitvoering van gegeven bevelen en opgedragen diensten alleen worden uitgeoefend ten opzichte van hen, die tonen hun verantwoordelijkheid niet te begrijpen.

Artikel 16. Zeuntjes

  1. Aan boord van schepen, waar het schaften niet volgens het cafetariasysteem, doch aan de bak geschiedt, worden voor de dienst aan de bakken zeuntjes aangewezen. Hiervoor worden bij voorkeur schepelingen, behorende tot de 3e of de 2e klasse van de stand van matroos, aangewezen, met dien verstande dat het zeuntje van een bak als regel moet behoren tot een der categorieën van schepelingen, waaruit de bak is samengesteld.
  2. Indien aan een bak minder dan 2 schepelingen behorende tot de 3e of de 2e klasse van de stand van matroos, zijn geplaatst, worden ook de schepelingen, behorende tot de 1e klasse van de stand van matroos, beurtelings met de dienst van zeuntje belast.
  3. De zeuntjes staan onder de bevelen van hun baksmeesters en van de onderofficier van het benedenschip. Zij worden aangewezen voor de tijd van zes weken; tussen de keerkringen kan die tijd worden bekort tot vier weken; de vervanging geschiedt des vrijdags.
  4. Zij zijn betast met de zorg voor de reinheid en het onderhoud van alles, wat aan hun bak behoort; voor hetgeen wordt vermist, kunnen zij aansprakelijk worden gesteld. Zij verrichten voorts de hun door de onderofficier van het benedenschip op te dragen werkzaamheden.
  5. Zij zullen slechts in zoverre deelnemen aan de oefeningen, als in verband met hun plaatsing in de rollen, hun militaire vorming en hun bekwaming voor enige rang of hogere klasse, dan wel voor enige kwaliteit, nodig is.
  6. Zij worden ter beoordeling van de commandant zoveel mogelijk vrijgesteld van het verrichten van vuile werkzaamheden.

Artikel 17. Voorschriften in verband met de veiligheid van het schip

  1. Met het oog op ieders plicht om met al zijn krachten bij te dragen tot de veiligheid van het schip, worden de schepelingen gewezen op de ernstige gevolgen, welke kunnen voortvloeien uit overtreding der voorschriften betreffende het roken en het gebruik van licht of lucifers, uit het veranderen van de stand van elektrische werktuigen en van waterdichte deuren en sluitingen en uit het met open licht naderen van brandstofruimen en cellen, welke gedurende geruime tijd waren gesloten.
  2. Een ieder moet zich streng houden aan de voorschriften betreffende het voorkomen en blussen van brand en de voorschriften betreffende het sluiten en gesloten houden van waterdichte deuren en sluitingen.

Artikel 18. Verbod om zich op bepaalde plaatsen op te houden

Het is de schepelingen verboden in bergplaatsen te komen, zich op te houden in gedeelten van het schip met bijzondere bestemming, niet in het tenue van de dag gekleed zijnde zich aan dek of buitenboord te vertonen, tenzij ter opvolging van een hun door een meerdere gegeven bevel.

Artikel 19. Gevonden voorwerpen

Het behouden van gevonden voorwerpen is verboden; alle goederen, waarvan de eigenaar niet bekend is, worden bij de onderofficier van politie gebracht.

Artikel 20. Tenue gedurende verlof

  1. Schepelingen behoren zich, ook gedurende hun verlof, te gedragen naar de bestaande tenuevoorschriften. Het zichtbaar dragen van buitenmodel kledingstukken is verboden, zomede het dragen van burgerkleding, behalve door hen, aan wie dit in bepaalde gevallen is toegestaan.
  2. Verboden is voorts het dragen van andere toevoegingen aan de uniform, dan die, welke volgens de uniformvoorschriften voor het militaire personeel der zeemacht zijn toegestaan. Ook het lopen met banieren is de militairen der zeemacht verboden.

Artikel 21. Wering van geslachtsziekten

In het algemeen belang is iedere militair der zeemacht, die zich aan het gevaar heeft blootgesteld om met een geslachtsziekte te worden geïnfecteerd, verplicht de vereiste gezondheidsmaatregelen op zich te doen toepassen, zodra hij daartoe in de gelegenheid is. Nalatigheid in deze is als overtreding van de krijgstucht te beschouwen.

Artikel 22. Huwelijken van schepelingen

  1. Binnen acht dagen na de voltrekking van zijn huwelijk geeft de schepeling hiervan kennis aan de commandant. Bij de aangifte wordt door de betrokkene het trouwboekje overgelegd of wordt, indien de kennisgeving schriftelijk geschiedt, melding gemaakt van de datum, waarop het huwelijk is voltrokken, zomede van de naam en voornamen der echtgenote. Verzuim van deze kennisgeving heeft ten gevolge, dat van het huwelijk geen aantekening wordt gehouden en dus later op particuliere belangen, uit het huwelijk voortvloeiende, niet wordt gelet.
  2. Bij ontbinding van zijn huwelijk geeft de schepeling hiervan, onder overlegging van de nodige bewijsstukken, zo spoedig mogelijk kennis aan de commandant. 1)
  3. Afgescheiden van hetgeen is bepaald in het eerste lid, zal de schepeling, die voornemens is in het huwelijk te treden, zo mogelijk één maand daarvoor van dat voornemen en van de datum der huwelijksvoltrekking kennis geven aan de commandant.

Artikel 23. Kennisgeving van besmettelijke ziekten

Indien zich een geval van besmettelijke ziekte voordoet bij een persoon, die met een militair der zeemacht hetzelfde perceel bewoont of ten hoogste veertien dagen tevoren heeft bewoond, is die militair der zeemacht verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de commandant.

Artikel 24. Aannemen van geschenken

  1. Het is de militair der zeemacht verboden naar aanleiding van dienstaangelegenheden geschenken aan te nemen.
  2. Niettemin is het aannemen van geschenken in door de minister van marine aangewezen gevallen toegestaan na verkregen toestemming van de commandant.

Artikel 25. Deelnemen aan leveranties

Het is de militair der zeemacht verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen of leveranties, tenzij hem daartoe schriftelijk vergunning is verleend door de minister van marine of door een door deze aangewezen militaire autoriteit.

Artikel 26. Nevenbetrekking bekleden. Bedrijf uitoefenen. Nevenwerkzaamheden verrichten

  1. Het is de militair der zeemacht verboden een nevenbetrekking te bekleden, een bedrijf uit te oefenen of nevenwerkzaamheden te verrichten, indien zulks:
    a. schadelijk kan zijn voor de dienstbelangen;
    b. niet in overeenstemming is met het aanzien van de militaire stand in het algemeen of met de door hem beklede rang in het bijzonder.

1) Ook door het overlijden van de echtgenote wordt het huwelijk ontbonden.

Bijlage 1 uit het voorontwerp voor een voorschrift betreffende de inwendige dienst aan boord van Hr. Ms. Oorlogsschepen en bij de inrichtingen der zeemacht (uitgegeven op 1 januari 1956, ingevolge circulaire voor de zeemacht 1953).

Scroll naar boven